Dwarsnoard 9 Foto 1950
Al sinds het jaar 1900 woonde hierin de familie Riemersma. Hij was schoenmaker van beroep en had dus een zeer toepasselijke naam. Er was in dit pand een schoenwinkel annex schoenmakerij gevestigd
Dit gezin werd zwaar bezocht door de toen veel heersende volksziekte nr.1, de TBC. Zeker drie van de vijf dochters zijn aan deze ziekte overleden. Deze meisjes heetten Gretha, Coba, Lena, Pietje en Siep. De oudste dochter was non geworden en werd door haar oversten uitgezonden naar Bergen in Noorwegen, alwaar zij voor enige jaren terug nog woonde in een bejaardentehuis voor nonnetjes. De postzegelverzamelaars onder de schooljeugd bedelden dan ook vaak om die mooie blauwe postzegels uit dit vreemde land. Ieder op zijn beurt kregen ze dan hun postzegel en waren daar apetrots mee. Ze hadden twee zonen genaamd Jelle en Pieter, waarvan de laatste tijdens de 1ste wereldoorlog als jongetje van 5 a 6 jaar oud verdronk in het achter deze woning gelegen kanaal. Jelle is later gehuwd, en werd daar eigenaar van een schoenenzaak in Franeker, waarin thans nog zijn zonen dit bedrijf uitvoeren, terwijl een van zijn zonen een hakkenbar had aan de Snekerpoort te Bolsward maar deze in het jaar 1994 overdeed aan een opvolger.
Dit huis was weer zo n pand wat in de zestiende eeuw gebouwd was alhoewel er geen jaartal in de gevel werd aangegeven. Maar omdat hier ook om een klokgevel ging, moeten we wel aannemen dat het uit die tijd stamt.
De indeling was hier weer zoals gebruikelijk. De voordeur was aan de rechterkant van de gevel aangebracht en lag in het verlengde van de gang. Eerst kwam je in de schoenwinkel met als afscheiding voor de clientèle, een houten toonbank, waarop een oudmodische winkellade ( een voorloper van de huidige kassa) was geplaatst. De ontvangsten en uitgaven konden niet worden aangeslagen zoals op de moderne kassa, maar werd in een schrift opgetekend, met een potlood. Dit potlood was met een koordje aan de kassa bevestigd, zodat het niet met opzet, of per abuis door iemand kon worden meegenomen.
Achter de winkel was de woonkamer, welke door een paar grote ramen van de winkel werd gescheiden. Achter deze ramen waren zeer zware vitrage opgehangen, waardoor het onmogelijk was om van uit de winkel in de kamer te kijken, omgekeerd was wel mogelijk. Deze kamer was alleen door de gang bereikbaar. Zo kon je door deze gang ook de twee achterliggende vertrekken bereiken. Dit waren een slaapkamer en een keuken. Op het einde van de gang, was links de deur die toegang gaf tot het achtererf, en rechtuit was de toegang tot de werkplaats. Als buurjongetje mocht ik wel eens een kijkje nemen in deze schoenmakerswerkplaats. Tegen de muur stond een hele grote ouderwetse machine, waarmee verschillende handelingen aan de gerepareerde schoenen machinaal konden worden uitgevoerd zoals schuren, slijpen en poetsen. Als de oude baas bezig was met een nieuwe zool onder een schoen te zetten, plaatste hij deze schoen op een soort ijzeren mal, zodat de punten van de gebruikte spijkers die door het leer werden geslagen ombogen en een soort klinksels werden, waardoor de zool stevig werd vastgemaakt en men de spijkers niet aan de voeten kon voelen. Als hij aan het spijkeren was, kon je niet met hem spreken, want hij had de te gebruiken spijkers allemaal tussen zijn lippen geklemd. Deze werden dan op een verbluffend snelle manier in het leer geslagen. Hiervoor werd een speciale hamer gebruikt, waarmee de ene kant gebruikt werd om de spijkers in het leer te prikken en de andere brede kant om ze toevoeg vast te slaan.
In het midden van de altijd overvolle werktafel stond een draaibare standaard met verschillende vakjes, waarin de verschillende spijkertjes waren gedeponeerd. De messen die hij gebruikte om het leer op maat te snijden was in mijn ogen iets vreemds. Ze waren vlijmscherp, maar hadden geen handvat.
Vanuit dezer werkplaats had men een vrij overzicht op het achtererf. Dit erf was geheel omgeven door een vrij hoog sterk hek. Helemaal op de walkant was een kippenhok gebouwd en het hek sloot aan op dit kippenhok. Dit was een van de maatregelen die werden genomen nadat hun zoontje Pieter in het achterliggende kanaal was verdronken. (Als het kalf verdronken is dempt men de put) zegt het gezegde, en zo ging het hier ook.
De tuin stelde niet veel voor en bestond hoofdzakelijk uit een soort gazon, waar omheen enige bessenstruiken waren geplant. Het pronkstuk was echter de grote perenboom. Deze boom droeg maar eenmaal in de twee jaren vrucht, maar dan ook wel heel overvloedig. Gezien deze overdaad, konden de buren mee genieten van deze lekkere stoofperen. Buren en overburen werden rijk bedeeld uit deze ruime oogst.
Nadat de oude heer was overleden, werd de zaak door zijn weduwe en zijn dochter voortgezet. Voor de reparatie van de schoenen werd er een knecht ingehuurd, maar er was nogal eens wisseling van werkkracht, zodat de dochter later besloot om alleen maar door te gaan met de verkoop van schoenen en met het repareren van de schoenen te stoppen. Na het overlijden van haar moeder is Siep de dochter nog een poosje doorgegaan met de schoenwinkel. Toen zij echter kennis kreeg aan een manspersoon en er trouwplannen waren, stopte zij ook met deze schoenwinkel en vertrok naar de kop van Noord Holland.
Het pand werd verkocht aan de rentenier boer Gerardus Galema die afkomstig was van Nijhuizum. Deze liet dit pand verbouwen tot een burgerwoning en heeft er vele jaren in gewoond. Later werd dit pand verkocht aan de familie IJpke Flapper die er ook nog een geruime tijd in heeft gewoond, totdat zij gingen verhuizen naar huize St. Gertrudis.
Het pand werd daarna aangekocht door de Heer P. Miedema, die het eerst geheel moderniseerde en er daarna introk met zijn jong gezin.
In het jaar 1996 zijn zij echter verhuisd en hebben deze woning verkocht aan en Mevr. Grotenhuis.
Opgetekend door Andries Vogelzang