De opdrachtgever voor de nieuwbouw van deze toentertijd zeer moderne slagerij was, de heer Uiltje van der Meer. Het jaartal 1922 staat boven in de gevel vermeld.
Deze nieuwbouw werd aangegaan in een tijd, toen er een z.g. hoogconjunctuur was, die al tijdens de aanbouw sterk terug liep. Dit zal wel de oorzaak geweest zijn, dat de nieuwe eigenaar in de moeilijkheden kwam en de rente en aflossing van zijn hypotheek niet meer kon opbrengen en failliet werd verklaard. Dit overkwam in die tijd verschillende boeren en zakenlui. Het tragische was echter bij deze zaak, dat ook de timmerman Jozef Brouwer, die het pand gebouwd had, hierdoor in financiële moeilijkheden geraakte, en ook failliet werd verklaard.
Dit nieuwe pand werd toen gekocht door ene Rouke van der Meer, die toen hij weduwnaar was geworden, en weer hertrouwde, deze zaak overdeed aan zijn zoon Rein van der Meer. Deze overname moet plaatsgevonden hebben in de jaren dertig.
Het pand had een niet al te grote verkoopruimte, maar was wel voorzien, van een toonbank met een wit marmeren blad. Ook de bodem en de opstand van de ruime etalage was van dit materiaal gemaakt. Hierin werden dan de producten, goed beschermd tegen de
zon, aan de passerende aspirant kopers tentoongesteld. Achter in de hoek van de winkel was een massieve koelkast gebouwd, maar deze was toen nog niet van een elektrische koelinstallatie voorzien. De koeling werd verzorgd door de aanwezigheid van enige dikke staven ijs, die onder in deze cel konden worden gedeponeerd.
Dit ijs werd een of tweemaal in de week per vrachtauto aangevoerd en bij het lossen waren wij, als kleine jongens er als de kippen bij, om met een scherp voorwerp, stukjes van zo’n ijsstaaf af te breken. Wij lieten dan dit stukje ijs in de mond smelten. Voor ons was dit in die tijd een gratis ijsje.
Ik mocht in die tijd vaak meehelpen bij het slachten van de koeien, varkens en kalveren. Ook bij het maken van de verschillende worstsoorten heb ik vaak mogen helpen. Op de werkbank in de slachtplaats stond een soort cilindervormige pers die met de hand moest worden bediend. Hiermee werden de darmen, die door de slager zelf meestal werden schoongemaakt, gevuld met het materiaal wat voor de worstsoort, die moest worden
gemaakt nodig was. De leverworst moest na het vullen in een grote kookpot worden gekookt. Deze grote kookpot werd ook gebruikt voor het koken van het water wat nodig was om de borstels van de varkenshuid te verwijderen.
Achter de winkel was een kleine woonkamer, met het gebruikelijke controlerende zicht op de verkoopruimte. Deze kamer was alleen te bereiken via de gang. Achter deze kleine voorkamer was de eigenlijke slachtplaats gebouwd. Van hieruit was er een soort rails langs het plafond aangebracht, waarlangs de geslachte dieren zonder veel moeite naar de winkel konden worden getransporteerd. Op het einde van de gang was de trap naar boven en rechtsaf kwam je in een kleine smalle keuken met daar in een buitendeur. Vanuit deze kleine keuken kon je de verhoogde achterkamer bereiken. Aan de zijkant was een smalle steeg, waardoor het te slachten vee, kon worden aangevoerd.
Op het achtererf was een stal gebouwd waarin meerdere koeien die voor de slacht bestemd waren, enige tijd konden worden ondergebracht en gevoerd worden.
Als de voorraad vlees er de aanleiding toe gaf, kon men dan ten alle tijde tot het slachten overgaan om zo de voorraad voor de verkoop weer aan te vullen.