Albert Heins (groenteboer) op de hondenkar met rechts een deel van het pand wat vroeger huisartsenpraktijk was. Heins was één van vijftien groenteboeren in 1948. Tot in de jaren twintig van de vorige eeuw kwam de hondenkar vrij algemeen in het straatbeeld voor. De trekkracht van de hond bleek de mens goed van dienst te kunnen zijn. Een van de reden om dit dier in te zetten was, dat de hond een goedkopere werkkracht was dan bijvoorbeeld het paard. Het dier was meestal voor een lage prijs aan te schaffen.
De hond stelde geen hoge eisen ondermeer aan zijn of haar voeding, onderkomen of verzorging. Het dier nam er meestal genoegen mee met wat de pot schafte. De maaltijden van toen bestonden hoofdzakelijk uit etensresten, brood, groenten en slachtafval. De Wet op de Dierenbescherming, die met ingang van 1962 in werking trad, verbood uiteindelijk het beroepsmatig werken met honden.