Tresoar te Leeuwarden beschikt over een corpus van twaalf brieven over de watersnood van 1825 waardoor onder meer Workum en omgeving getroffen werden. De pennenvruchten zijn in februari en maart geschreven door familie en vrienden van Joost Halbertsma, doopsgezind predikant te Deventer en taalgeleerde. Ze zijn aan hem gericht en later in verschillende kranten gepubliceerd.
Halbertsma en zijn vrouw Hanne Hoekema, die uit Workum kwam, bezaten een boerderij bezuiden Workum.
Op 11 februari schreef Janke Egberts Hoekema Brunger aan haar zuster en zwager: ‘Nu zuster ik moet u schrijven wat storm wij hier vanleden week gehad hebben en in welk een benaauwdheid wij hier geweest zijn. Verbeeld U eens terwijl ik aan tafel zat met mijn kleine dat ik de zee zo maar over den dijk zag spoelen. Niet nu en dan een golfje, maar de dijk was maar te laag voor de zee. Een weinije daarna kreeg ik berigt van Hoekema dat er al een gat in de dijk was, een weinije daarna alweer een en vervolgens in de Hindeloper dijk in de oude dijk het welk verschrikkelijk was. Vele menschen gingen na dijk. Ik heb er toen ook geweest, maar konde niet verder koome als de brug voorbij ons baan. Daar kwam ons de barre zee tegemoet. Wat ijsselijk gezicht was dit. Het was net als Workum zo maar in eens zoude overstroomd worde. Vele inwoners hadden haar boeltje gepakt. Ik konde er niet toe koomen, Mevrou Buma [hier is sprake van een transcriptiefout in de bron, volgens plaatselijk historicus gaat het om mevrouw Beijma thoe Kingma] heeft met haar kinders de vlugt genomen. De boeren konden zo spoedig de vlugt haast niet neme. De menschen van de dijk moesten de vlugt neme in Workum. Den eene zag men met een bed, een ander met dekens. Het water is bijna aan ons agterdeur toe geweest. Ons bakken zijn bedurven. (…) De stad is hier bijna vol koeijen; als er nu meer koeijen koomen zullen zij misschien ook in ons baan moeten.’
Uit de brieven kon het echtpaar Halbertsma-Hoekema gelukkig opmaken dat er onder hun familie en vrienden geen slachtoffers te betreuren waren. De boerderij van de Halbertsma’s, die vrij hoog lag, had geen schade opgelopen. De boer had vee van een buurman opgevangen en hij was als eerste begonnen met malen om het land weer droog te krijgen. Halbertsma en zijn vrouw konden dus gerust zijn.
Halbertsma hield het nieuws rond de watersnood in een aantekeningenboekje bij, en wel in twee boekhoudingen. In de ene noteerde hij feitelijke gegevens, namelijk weersomstandigheden en waterstanden per regio, gelden die collecten en donaties hadden opgebracht, uitkeringen daarvan aan verschillende steden en aantallen slachtoffers aan mensen en vee en schade. In de andere boekhouding tekende hij verhalen op – hij memoreerde verschillende ‘wonderdadige reddingen’. In mei ging hij persoonlijk poolshoogte nemen in het getroffen gebied. Hij zag de verwoesting die het water had aangericht en de nood die daarvan het gevolg was geweest.
Halbertsma lijkt zich niet in preken over de watersnood uitgelaten te hebben. Zijn biograaf Alpita de Jong acht het waarschijnlijk dat Halbertsma in zijn preken niet aan de ramp voorbijgegaan is, maar het is volgens haar de vraag of hij er binnen een christelijk-godsdienstige context betekenis aan heeft kunnen verlenen. Als predikant lijkt hij ook op andere rampen geen antwoord te hebben gehad. Wel acht De Jong de kans groot dat Halbertsma na de watersnood hulp in praktische zin heeft geboden. Hij heeft dat in ieder geval bij andere rampen gedaan.
dr. Jan Dirk Wassenaar
‘Gedenk stukje wegens de noodlottige stormvloed te Workum en elders op vrijdag den vierentwintigsten february achttienhonderd vijfentwintig’, aquarel van H.J. de Harder. Warkums Erfskip, Workum.
Tekening van Ids Wiersma van het erf van de boerderij ‘Westerein’ van het echtpaar Halbertsma. Fries Museum, Leeuwarden.
Joost Halbertsma. Tresoar, Leeuwarden.
Johanna Iskje Hoekema. Schilderij van Willem Bartel van der Kooi. Fries Museum, Leeuwarden.
(Bron Friso)