Als ik zo ons oude stadje af en toe de rug toekeer,
Om een reisje te gaan maken met de boottrein heen en weer
En ik sta dan voor ‘t loketje, voor het mooie, nieuwe glas,
Vraagt een vriendelijke stem mij: wilt U tweede of derde klas ?
Eigenlijk moest ik tweede nemen; Ben ‘t aan mijn stand verplicht,
Want volgens d’ etiquette dient het oog daarop gericht.
Als ‘t nu eens kon gebeuren dat ik voor de allerlaatste reis
Ook een kaartje moest gaan kopen, wel dan raakte ik van de wijs.
Als dan Onze Lieve Heer zelve achter ‘t loketje stond
En ik zou om ‘tweede’ vragen, ik zonk van schaamte door de grond.
Want dan zou Hij tot mij zeggen : Bent U arm, of bent U rijk,
Tweede kan ik U niet geven ; Voor mij is iedereen gelijk.