Historische ontwikkeling
Workum, gelegen aan de IJsselmeerkust ca 12 kilometer ten zuiden van Bolsward, is één van de kleinere Friese steden. Van een agrarische vestiging in de zuidwestelijke kwelder werd de plaats in de late Middeleeuwen tot een belangrijk Scheepvaart centrum. Bepalend daarvoor was de ligging aan het watertje de Wymerts, het tegenwoordige Noard en Sud dat de verbinding vormde tussen de Zuiderzee en de Friese binnenmeren. Langs de oevers van dit water en de vaarwegen en afwateringen aan weerszijden heeft de stad zich geleidelijk verdicht en uitgebreid, waarbij de oorspronkelijke agrarische kernen werden opgenomen binnen de stedelijke structuur. Hoewel van het genoemde vaarten- en grachten stelsel belangrijke onderdelen verloren zijn gegaan, is het patroon ervan in het huidig ruimtelijk beeld nog zodanig herkenbaar dat Workum kan worden aangemerkt als één der meest karakteristieke Friese water steden.
In de klei gebieden van het Friese Westergo vinden al voor het begin van de jaartelling de eerste vestigingen plaats van vissers en veehouders. Als woonplaats dienen natuurlijke, door opslibbing gevormde verhogingen in het landschap (kwelder ruggen) waarop in perioden van zeer ijzing (transgressie-fasen) woon heuvels of terpen worden opgeworpen. Workum ligt in het uiterste zuiden van dit kwelder gebied op- een lange, noord zuid verlopende rug die de scheiding vormt tussen het water van de Vlietstroom, na 1200 een onderdeel van de Zuiderzee en een merenkomplex ten oosten, gevormd door het Makkumer-, Parrega’ster- en Workumermeer. Uit de aanwezigheid van een aantal lage terpen in dit gebied, zoals Yskeburen en het Westend, mag worden afgeleid dat er al voor 1000 na Chr. sprake is van bewoning. Daarna, als een begin wordt gemaakt met de bedijking van de kwelder, breidt het aantal vestigingen zich uit. Rardieburen, Eninghaburen en Brandeburen behoren vrijwel zeker tot de later gestichte woonplaatsen.
Sinds 1399 heeft Workum stadsrechten en behoort het tot de Friese elf steden. Een gegraven waterweg, de Wymerts, verbond de haven met de binnenmeren in Friesland.
Ook binnen het tegenwoordige stadje liggen nog enkele van dergelijke pré-stedelijke elementen. De terp “Algeraburen” aan de noordoostelijke zijde en centraal in de stad, de dirkte omgeving van de Gertrudiskerk,die naar wordt aangenomen eveneens als terp-nederzetting (Kerkeburen) is ontstaan.
Ten noorden daarvan, aan de Merk, wordt in dezelfde tijd een stadhuis gesticht. Wanneer Workum tot stad komt is niet precies bekend; zeker is slechts dat de plaats algemeen wordt beschouwd als één der Friese steden. Hoewel in de 15e eeuw het verval van de Hanze en de opkomst der Hollandse en Zeeuwse steden een teruggang veroorzaken in de
Friese scheepvaart, heeft Workum, o.a. door het ontstaan van een eigen scheepsbouw-nijverheid zijn economische positie weten te behouden. In het eerste kwart van de 16e eeuw wordt deze echter bedreigd als, na een korte periode van centraal bestuur door Albert van Saksen, opnieuw vreemde troepen de stad binnenvallen en plunderen. Verwoestingen van de kerk, o.a. in 1515 en 1523 zijn het gevolg, waarna de toren en de sacristie geheel herbouwd moeten worden. Pas in 1524 herstelt de Habsburger stadhouder Schenck van Toutenburg een centraal gezag in Zuidwest-Friesland, waarbij een door de Geldersen aangelegde schans te Algeraburen en een blokhuis, dat zich vermoedelijk op het tegenwoordige Seburch heeft bevonden, worden geslecht. Een ander gevolg van het nieuwe bestuur is het groot arbitrament van 1533, waarin de stad een onderhoudsplicht van de zeedijken krijgt
opgelegd. In de verdere 16e eeuw treedt een geleidelijk economisch herstel op als gevolg van een toenemende deelname als leverancier van schepen en zeelieden, aan de Hollandse handel en zeevaart. Uit deze tijd dateert de eerste betrouwbare plattegrond van de stad, vervaardigd door Jacob van Deventer (ca 1560). Deze laat een ruimtelijke structuur zien die wordt bepaald door de vaarten-bajonet Wymerts, Dwarsnoard en Holle meer, omgeven
door de buitengrachten Droge en Diepe Dolte en, aan de Noordkant, de Yskeburenvaart. Daarbinnen liggen een aantalopvaarten die de stads bebouwing langs de Wymerts verbinden met de buurten en het klooster buiten de Dolte. Van Deventer beeldt verder af de Gertrudiskerk met vrijstaande toren en sacristie, een gasthuis en een kapel aan weerszijden van de Wymerts en, aan het zuidelijk eind de zeehaven “Het Zool”, met sluis. Zichtbaar is dat in de Haven een vaargeul is aangebracht hetgeen al wijst op een toenemende verzanding vanuit de Zuiderzee. Deze vormt later, in 1605, aanleiding tot de inpoldering van de zuidelijke kuststrook, het Workumer Nieuwland, die in 1624 wordt voltooid. Andere waterstaatkundige werken in het begin van de 17e eeuw zijn de droogmaking van enkele kleine meertjes in de omgeving (1620 – 1670), de aanleg van een trekvaart naar Bolsward met trekweg (1620 – 1648) en een vernieuwing van de zeesluis (1658), daarna aangeduid als “Nije Sijl”. Gebouwen uit deze tijd zijn o.a. het Friese huisje aan de Merk (1620), gebouwd als uitbreiding van het Stadhuis, de Boterwaag, eveneens op de Merk (1650), het huis Inthiema ten zuiden van de kerk aan de Wymerts (ca 1650), het woonhuis Noard 5 (1663), de herberg “De Zwaan” bij het begin van de trekweg (1649) en de Doopsgezinde Vermaning (1694).
Het door het klooster “Marienacker” beheerde gasthuis of provenhuis wordt, na de opheffing van de kloostervestiging (1580) verbouwd en (vermoedelijk in 1641) in gebruik genomen als stads- of burgerweeshuis. De eveneens aan de Wymerts liggende kapel moet rond 1690 wegens bouwvalligheid verdwijnen en plaats maken voor een schoolgebouw.
De plattegronden van Blaeu (1649) en Schotanus (1664) geven enkele belangrijke aanvullingen op de kaart van Van Deventer. Goed zichtbaar is het verschil tussen de aanleg ten westen van de Wymerts, met een diepe opstrekkende verkaveling tot de Droge Dolte en die aan de oostzijde, waar binnen de ruime omgrachting van de Diepe Dolte ook graslanden en moestuinen liggen. De overwegend agrarische buurtschappen daarbuiten zijn nu benoemd: Aan de noordelijke grens van de stad de terp Algeraburen, die naar de in 1524 geslechte versterking nog ‘Het Bolwerck” wordt genoemd, verder naar het zuiden Eninghaburen en de Bijdt, dan bij de monding van de Dolten in de Wymerts de scheepspleisterplaats Snakkeburen, tenslotte, bij de oude zeedijk, de terp Westerendt. Opvallende elementen zijn verder de langs de stadsrand gelegen molens en de schelpkalkovens, waarvan Schotanus er 17 aangeeft. Niet afgebeelde, maar wel elders genoemde nieuwe vormen van nijverheid in de 17eeuwse stad zijn o.a. de potten- en pannenbakkerij en de visvangst.
Niettemin blijft de scheepvaart de voornaamste bron van inkomsten. Een quotisatie-cohier (belasting-register) uit 1749 geeft aan dat van de 650 ingeschreven beroepspersonen 30% zijn bestaan vindt in de zeevaart en binnen-schipperij. Daarnaast werkt men in de scheepsbouw (6%), aardewerkindustrie (5%), groot.. en detailhandel (9%), landbouw (6%) en diverse ambachten en diensten (39%). De kalkbranderijen en enige zoutindustrie blijken al weer vrijwel te zijn verdwenen. In het vervolg van de 18e eeuw treedt een geleidelijke, maar ingrijpende economische achteruitgang in. Naast de opkomst van Lemmer als exportcentrum en de sterke positie van de Harlinger haven is vooral de afnemende bereikbaarheid van Workum voor grotere schepen door de voortdurende verzanding van het Zool, van beslissende betekenis daarvoor. De Engelse oorlog (1780 – 1784) waarin veel vrachtschepen in beslag worden genomen en de Franse tijd die de zeevaart geheel tot stilstand brengt, luiden het einde in van Workum’s positie als havenstad. De plaats heeft daarna slechts een functie als scheepsleverancier, vissersplaats
en regionaal centrum van agrarische en ambachtelijke bedrijvigheid.
Het ruimtelijk beeld ondergaat in de 18e en vroege 19e eeuw vrijwel geen verandering. Gebouwen die verloren gaan zijn o.a.het kloosterkomplex “Marienacker” (vermoedelijk 1790), de toren van het voormalig gasthuis aan de Wymerts (1757) en de Inthiemastate (1726), terwijl het stadhuis (1725/1727) en de herberg “De Zwaan” ingrijpend worden verbouwd. Het kadastraal minuutplan (ca 1830) laat zien dat langs de Nonnestrjitte, het pad dat evenwijdig aan de Begine de kerketerp verbindt met het achterliggend weideland een stedelijke bebouwing is ontstaan, terwijl deze langs het Sylspaed, het wegje van de oude kern naar de zeehaven, aanzienlijk is verdicht en uitgebreid. De voormalige kloosterkade aan de Dolte heeft nu een woonbebouwing gekregen.Aan dit “Turflan” vestigen zich de arbeiders in de veenderijen van het zuidoostelijk gelegen Workumerveld en het Heidenschap.
In het vervolg van de 1ge eeuw zet de economische teruggang zich voort: De aardewerk-industrie, gevormd door o.a. 5 potten- en 2 pannenbakkerijen (1845) verdwijnt grotendeels door de opkomst van de email-fabricage, terwijl de scheepsbouw, die niet kan voldoen aan de vraag naar grotere schepen belangrijk moet inkrimpen. Slechts de paling vangst van de Workumer “iel-aken” handhaaft zich tot ca 1900, waarna de Workumer afzet-markten overgaan in Deense handen.Hoewel de stad in structuur en omvang vrijwel niet veranderen, ondergaat het stadsbeeld een ingrijpende wijziging door de demping van de Wymerts (1875), die vrijwel gelijktijdig met de inpoldering van het Workumermeer plaatsvindt. De scheepvaartroute komt dan definitief buiten de stad te liggen langs Diepe Dolte en Hollemeer. Negentiende eeuwse gebouwen zijn o.a. de gasfabriek aan de Nonnestrjitte (1867, deels afgebroken in 1976), het nieuwe stads-weeshuis op de plaats van het voormalig gasthuis (eveneens 1867), de Gereformeerde Kerk (1887) en de R.K. Werenfriduskerk bij de “Prystershoek” aan het noordelijk einde van de Wymerts (1877), die een dan in 1770 gesticht kerkje vervangt. Verder toont de kadastrale plattegrond uit 1920 een complex arbeiderswoningen op het voormalig weideland achter het weeshuis en een toename van de bebouwing rond de zeesluis en langs het verlengde van de Begine. Sedert 1885 eindigt deze straat bij het station van de spoorlijn Leeuwarden – Staveren, waarnaast in 1900 de Coöperatieve zuivelfabriek “De Goede Verwachting wordt gebouwd.
Het proces van demping van vaarten en opvulling van de agrarische ruimten in de stad zet zich in de 20e eeuw versneld voort. Zo wordt het Dwarsnoard gedempt in 1920, waarna in 1933 de Doltemond komt te liggen in het verlengde van de Hollemeer.
Het gedempte deel van de Diepe Dolte heet sedertdien naar de daar aanwezige molen het Houtmolestreekje. Verder worden de opvaarten vanaf de beide Dolten naar de centrale stads bebouwing vrijwel alle gedicht waardoor nieuwe dwarsstraten en -stegen ontstaan, zoals aan de westzijde de Brouwersdyk (de voormalige Brouwersvaart) en de Roggemolensteeg (de opvaart naar de Roggemolen) , ten oosten respectievelijk de Balkfinne, de Pothûswyk en de Schoolstraat.
Informatie over het wapen van workum
Het wapen is vanaf de 15e eeuw bekend op stadszegels. Het eerste zegel uit 1420 vertoont nog niet het wapen, maar een Gothische nis, waarin St.Geertruid, in de rechterhand een bloem, in de linker een palmtak; ter weerszijde een knielende monnik. Een tweede zegel uit 1496 (Van den Bergh) of 1426 (info gemeente Nijefurd) vertoont al wel het wapen met de adelaar en de lelies. Ook op alle volgende zegels en afbeeldingen komt het wapen als zodanig voor.
Waar het wapen vandaan komt is niet bekend. De halve adelaar is een veelvuldig voorkomende figuur in persoonswapens in Friesland. Het zou dus afgeleid kunnen zijn van een grietman of stadsbestuurder van Workum in de 15e eeuw. De lelies zouden of uit een persoonswapen, of van de Mariaverering afgeleid kunnen zijn.
De gemeente voerde het wapen op briefpapier.