De eerste kaart, waarop de ‘Westerroggemolen’ voorkwam was die van 1664. In 1675, 1708 en 1715 werd de molen genoemd en ook op de 18e eeuwse kaarten kwam hij voor. Ook in de 19e eeuw werd de molen aangegeven en in 1811 was Pieter Deinum roggemolenaar te Workum. Rond 1845 moet er een kind zijn gedood, doordat dit de verkeerde deur naar buiten nam en daarbij door één der roeden werd getroffen. In 1851 en 1860 was J. Banning molenaar op deze koren- en pelmolen, want in de Leeuwarder Courant vroeg hij om een knecht (liefst ook met het boerenbedrijf bekend). In 1818 was reeds bij de verkoop vermeld, dat bij deze korenmolen ook het recht op pelstenen te leggen hoorde. Rond 1880 moet er brand zijn geweest op de molen door een blikseminslag. Eigenaar was nog steeds J.A. Banning. De laatste vermelding was bij de verkoop op 31 maart 1904, toen P.J. Ferwerda molenaar/gebruiker was. Deze vermeldde dat de molenaar ieder jaar ook ƒ 80,- ontving aan maalgeld voor de omliggende landerijen. Dit geeft wel aan, dat de molen naast korenmolen ook watermolen was (wellicht na de brand van ongeveer 1880 zo ingericht). Bij deze verkoop werd vermeld, dat een eventuele koper de molen mocht afbreken en dat is dan ook gebeurd
.
Workum. Jl. Dinsdagavond heeft hier een zwaar onweer gewoed, waaraan geen einde aan scheen te zullen komen. Ruim negen uur, toen men meende dat het voorbij was, werd ieder opgeschrikt door een van die knetterende donderslagen die onmiddellijk op den bliksem volgen, vele inwoners meenden dat de bliksem bij hen insloeg. Dit was niet het geval, maar toch is het verterend element niet te vergeefs zo nabij geweest. Vijf minuten later zag men reeds de vlammen slaan uit den rog- en pelmolen van den heer J. A. Banning alhier, en een paar uur later was van de stevig gebouwde, pas vernieuwden en naar den eis van de tijd als meelfabriek ingerichte molen, niets meer over dan een hoop brandende balken. Dankzij de veranderde windrichting en de ijverige bemoeiingen van de brandweer, die tot vijf uur ‘s morgens alle pogingen tot wegruiming en blussing aanwende, is het woonhuis bewaard gebleven. Maar de schade is voor den eigenaar aanzienlijk genoeg wijl de molen zeer lang verzekerd, en de voorraad hooi in de afgebrande schuur, in ‘t geheel niet verzekerd was.
Volgens een nog bestaand zilveren troffeItje, is de eerste steen voor dezen molen, gelegd door Frans van der Nagel, op den 22 Augustus 1764.
Terwijl men de handen vol had met het bedwingen van den vuurgloed, werd omstreeks half twaalf een begin van brand ontdekt in de Hervormde Kerk, die nog met enige emmers water geblust konde worden. Wellicht is de bliksem door ene rookleiding in den muur, langs de gaspijpen geleid, althans men vond de lijst van een der banken reeds half verkoold.
Men vermoedt dat het houtwerk zolang gesmeuld heeft dat de gaspijp door de hitte gesmolten is, en toen was ene kleine vlam voldoende het uitstromend gas aan te steken en met lange vlammen te doen branden.
Gelukkig dat dit laatste spoedig ontdekt werd, er waren geen brandblusmiddelen genoeg voor twee branden en met den sterken wind waren de gevolgen van zulk een brand, in het meest bevolkte deel der gemeente, niet te overzien geweest.