EEN WANDELING IN EN OM WORKUM

EEN WANDELING IN EN OM WORKUM 50 à 60 JAAR GELEDEN door ‘n âld~Warkumer
geschreven in 1935.     

Wanneer de jongeren van tegenwoordig nog eens in de gelegenheid werden gesteld  Workum te zien zoals het zich aan de Oostzijde aan onzen blik vertoonde in de tijd, hier­boven genoemd, dan zouden ze ongetwijfeld moeten erkennen, dat hun stad daar niet alleen een grote verandering, maar in de eerste plaats een grote verbetering heeft ondergaan. Voordat Workum door middel van de Stationsweg ver­binding kreeg met de spoorlijn Stavoren- Leeuwarden bestond het terrein, waar thans die weg zich bevindt, uit weiland; de eigenlijke bebouwde kom eindigde ongeveer bij het begin van den vóór dien tijd aangelegde “Nieuwen Weg.” Het was vanaf de Bagijnebrug tot genoemd punt dat de Nieuweburen zich uitstrekte, een verzameling woningen of liever krotten, strijdig met de eenvoudigste begrippen van hygiëne, en gelegen in de omgeving van een vuilnisbelt. De woning toestanden op het Turfland en in de zogenaamde “Pilesteeg” waren al even treurig,  kortom alles vertoonde daar een beeld van verval en armoede.


Na het aanleggen van de Stationsweg, die toen de voornaam­ste toegangsweg naar de stad werd, moest deze toestand nood­gedwongen verbeterd worden. De Parallelweg, in aansluiting met  ,,de Nieuwen Weg,” was toen tevens aangelegd, en wan­neer men thans Workum van het Station af nadert heeft men een aardig uitzicht op de stad en mooie vergezichten over de aangrenzende weilanden, afgewisseld door nette huizen, die voor een deel gebouwd zijn op de plaats waar eenmaal de zo-even genoemde “woningen” stonden. 

Tegenwoordig kan de wandelaar ‘n mooi “kuierke” langs het “Vierkant” maken en wanneer hij dan de toestand in die omgeving van nu bij die van vroeg er vergelijkt dan moet hij wel tot de conclusie komen, dat het Gemeentebestuur van die dagen al zeer weinig heeft gedaan voor onderhoud en verfraaiing van wegen. Een post “onderhoud van plantsoenen” zal dan ook wel niet op de begroting gestaan hebben!  
Gelukkig bezaten de Workumers in hun mooie “Tillefonne­paed” ‘n ruime vergoeding. Dit kostte de Gemeente niets wat aanplanting enz. betreft, hoogstens het onderhoud van de bruggetjes. De natuur tooide ieder jaar in lente en zomer de weilanden, waardoor het pad zich slingerde, met een schat van veelkleurige veldbloemen, prachtig vee stoffeerde het landschap en allerlei strand- en weidevogels verlustigden zich in de om­geving, terwijl schilderachtige boerderijen zich in de verte aan het oog vertoonden. “Wanneer men dan vanaf den Makkumer Dijk den blik naar de stad richtte lag Workum daar als in een haag van groen omsloten. Zó  was het 50 à 60 jaar gele­den en reeds daarvóór, en zo  vertoont het zich nog heden aan hen die niet met gesloten ogen het mooie in Gods schepping voor­bijgaan. Moge de strijdbijl om het bezit van dat pad thans voor­goed begraven zijn, opdat nog latere geslachten er van kunnen genieten! We zijn gedurende onze wandeling even van de oostzijde der stad naar de westzijde afgedwaald, maar vervolgen thans onzen weg in eerstgenoemde richting om straks weer bij het punt van uitgang terecht te komen. Er bestond in die dagen nog een publiek pad, dat zich echter lang niet kon meten met het eerstgenoemde, bovendien was het mooiste gedeelte in onzen tijd al afgesloten, maar het was interessant omdat zich daar nog een centrum van nijver­heid bevond, dat herinnerde aan de periode van voorspoed omstreeks het midden van de 18e eeuw, welke ten einde liep tegen de stichting der Bataafse Republiek.

 Langs het oude Joodse Kerkhof de Herenkunst opgaan­de, klonk van den overkant bij de Sluis over de Dolte het be­drijvig geklop van de zich daar bevindende scheepstimmer­werf, die geregeld bezet was met vaartuigen voor nieuwbouw of herstellingen. Vervolgens passeerde men enkele kalkbran­derijen met bijbehorende  bergplaatsen, die het eigendom wa­ren van Tjebbe Visser; turven werden daar gebruikt om het vuur te onderhouden, dat diende om de schelpen in kalk om te zetten, met het gevolg dat zich gedurende dit proces veel rook ontwikkelde, wat nu juist niet zoo aangenaam kon ge­noemd worden wanneer de wind in de richting van de stad woei. Een verhoogde voetbrug leidde over de vaart, welke langs “Thomashof” liep, en in de omtrek van die vaart en de Dolte trof men o.a. aan: twee pannenfabrieken, een houtzaagmolen benevens een stijfselfabriek, terwijl zich in het weiland nog ­een roggemolen bevond. Vanaf het pad bij de Kettingbrug tot de Nieuweburen was de weg toen al afgesloten, maar enige jaren voordien kon de wandeling nog worden voortgezet tot laatstgenoemd punt, waarbij een hoge brug, over de Brande­burevaart gelegen, voor de verbinding zorgde. Daarna kon men de tocht vervolgen langs het Turf1and over de “Ouden Weg,” na eerst de aan den overkant bij de Bagijnestraat gelegen scheepstimmerwerf te zijn gepasseerd. Iets verderop langs de­ze weg, die in den zomertijd ook heel aardig was, bevond zich nog een overblijfsel van ’n indertijd afgebroken pannenbakkerij, terwijl men over de Dolte heen het uitzicht had op de zeilmakerij en touwslagerij benevens de grote pannenfabriek die behoorden aan Tjeerd Abbring Hingst. Vervolgens kwam men, schuins over het weiland gaande, ongeveer op het punt waar thans de brug over de Heidenschapster Vaart ligt …. Als we nu even een ogenblik blijven stilstaan en de blik naar rechts wenden, zien we daar de boerderij van Sijbe Haagsma, en aangezien alles wat we hier hebben gememoreerd uit het geheugen geschiedt, zodat ‘t gemakkelijk gebeuren kan dat sommige gebeurtenissen vervaagd zijn of met andere samen­gesmolten, moeten we ons geheugen vaak terdege op de proef stel­len, maar betrouwbare inlichtingen helpen ons soms ook weer. Het was op een mooie zomerdag de 24sten Juli 1878 – – dat is ‘n hele tijd geleden, nietwaar? — dat we op een Woensdagmiddag omstreeks 6 uur daar in ‘t weiland spelende, eensklaps een vlam zagen opslaan uit de nok van het dak van genoemde boerenplaats, die zich in een ogenblik tijd voortplantte over de gehele lengte van het grote gebouw, waarna het weldra, ten gevolge van hooi­broei, in lichter laaie stond. (Volgens Sjoukje Breemer-Haagsma was de schilder bezig met het afbranden van oude verf) Op dezelfde plaats van de afgebrande is kort daarna de thans daar aanwezige boerderij verrezen ….De rest van de Ouden Weg’ werd gevormd door het gedeelte dat thans nog bestaat en dat doorliep achter den houtzaagmolen van de Jong en Fekkes, totdat de wandelaar tenslotte langs de boerderij van Bernardus Fluitman (thans Kuipers) het eindpunt bereikte bij “de Buren”, oudtijds “Inge­buren” geheten, welk gedeelte toen een afzonderlijke tot de stad behorende buurt vormde. De ouderen van toen zullen misschien in het hier voren aangehaalde veel van de herinneringen uit hun jeugd terugvinden, terwijl het geslacht van tegenwoordig zich nu gemakkelijk zal kunnen oriënteren, en men zal dan tevens bemerken dat van al de bedrijven die we op onze weg ontmoetten en die aan vele handen werk en brood gaven, al heel weinig is overge­bleven.Om nog even op de Buren en boer Fluitman terug te komen: het terrein daar was nogal bij de jongens in trek om er “verlos” te spelen. Nu kon hij gewoonlijk best met hen opschieten, maar aangezien hij tot gewoonte had om ‘s avonds met de kippen op stok te gaan om ‘s morgens zeer vroeg weer bij zijn bedrijf te zijn, deed IJde wel eens het vriendelijk verzoek om niet zo’n leven te maken, doch in de hitte van het spel ‘werd dit soms vergeten en dan nam de boer zelf de leiding in handen bij de “anti-lawaai-campagne” door de stalbezem in ‘n geurig vocht te dopen, waarmee hij de overtreders zachtjes bewerkte …. !
 
Langs de Bagijnestraat begeven we ons nu verder de stad in: enkele huizen voorbij de brug bevond zich de school voor kosteloos onderwijs en verderop, waar nu het Postkantoor staat, was de Schutstal, terwijl daarnaast ‘n boerderij gelegen was van den toenmalige Burgemeester.Door de eerder genoemde Pilesteeg “het Schil” omgaande troffen we daar, op dezelfde plaats waar ze nu nog staat, de Gasfabriek aan, met dit verschil echter dat ze niet door de Gemeente geëxploiteerd werd maar aan particulieren behoorde. Wij herinneren ons nog heel goed, dat op ‘n avond een gedeelte van het fabrieksgebouw met hevig lawaai instortte, naar we meenden gebeurde dit juist vóórdat de concessie afliep en de Gemeente het in eigen beheer zou overnemen. Persoonlijke ongelukken kwamen niet voor, alleen werd van een ingezetene de door de regen doorweekte overjas, die bij ter droging had afgegeven, onder het puin bedolven!

Aan het eind van de Nonnestraat bij de Dolte, lag een zoutziederij, deze behoorde met de reeds vroeger genoemde stijfselfabriek, evenals een pottenbakkerij, benevens veenderij in it Heidenskip, aan Tjerk Visser, een vooraanstaand man in het openbare leven der stad en vele jaren gemeenteraadslid; in de notulen der raadszittingen van destijds zal men zijn naam herhaaldelijk aantreffen. Op het weiland aan de overzijde van de Schilswijk stond de zogenaamde  “Plaats”, welke naam er op wees, dat ze voorheen de bestemming van een boerderij had. In genoemden tijd was daar een groothandel in koloniale waren van de firma B. S. Gaastra gevestigd; de Beurtman die op Amsterdam voer loste er geregeld zijn goederen, en vandaar uit werden met diverse vervoermiddelen deverschillende artikelen aan de afnemers verzonden. Op het Marktplein klonk vandaar de wandelaar het lied van de  arbeid tegemoet: in het huis met een aardige antieken gevel naast de kruidenierswinkel  (thans de Vreeze) was een blikslagerij gevestigd, terwijl aan de overkant op de hoek naast de banketbakkerij van de Boer, een koperslagerij was, beide behorende aan Andries de Jong, majoor-commandant van de Rustende Schutterij. Onder de klanken die door het geklap aan ‘t metaal ontlokt werden, mengde zich dan nog de voortdurende slag van een kwartel, die gezeten was in een aan ‘n buitenmuur opgehangen kooi. Eerstgenoemd huis, waarin later ‘n tijdlang de drukkerij van “Friso” met. boekhandel gevestigd was, is naderhand afgebroken, en hiermee verdween weer een van de weinige mooie gevels die de herinnering levendig hielden aan het vele schilderachtige dat Workum in vroegere dagen bezat.

Sindsdien zijn op het Marktplein vele huizen verbouwd, o.a. dat waarin toen alreeds de koffie- en theehandel van de firma Simon Gaastra gevestigd was. In het Hotel “de Wijnberg” van Epke Teppema trof men op de bovenzaal een kast aan met natuurkundige instrumenten, eigendom van het Natuurkundig Genootschap  “Het rijsje wordt allengs een boom”, Buiten haar gewone vergade­ringen hield deze vereniging ook wel openbare bijeenkom­sten voor genodigden, waar ze konden profiteren van leerzame onderwerpen toegelicht door proeven. Waar we den naam van het Genootschap in jaren niet meer hebben ontmoet, zal deze nuttige vereniging zeer zeker wel ontbonden zijn. 
In genoemd Hotel was ten tijde van de aanleg der spoor­lijn en bijbehorende gebouwen, een deel van den staf van uitvoerders gevestigd, wat met de vele arbeiders, die bij den aanleg werkzaam waren, veel vertier en voordeel aan de plaats verschafte. Toen de aansluiting een feit was geworden heeft Workum door het organiseren van feestelijkheden daarmede zijn ingenomenheid betuigd. Naast ,,de Wijnberg”, op den hoek bevond zich een herberg, die de typische naam droeg van ,,Het oog in het zeil”, hier werden op Koppermaandag de schippersknechts ingehuurd voor het aankomende seizoen. De Hervormde Kerk (vanouds St. Geertrudiskerk) zag er in dien tijd vrijwel uit als nu, alleen is ze thans uiterlijk wat ouder geworden, maar datzelfde kan men ook opmerken bij mensen aan wier leeftijd sindsdien ‘n 50 jaar of meer zijn toegevoegd. Niettemin heeft ze een last van eeuwen te torsen, waarom het te betreuren zou zijn dat dit, ook uit een historisch en architectonisch oogpunt zoo belangrijke bouwwerk, in verval zou geraken. Evenals vele oude kerken en kastelen een onderaardse gang heten te bezitten, zou dit Kerkgebouw ook een dergelijke gang hebben gehad, die onder het Marktplein doorliep naar het tegenover gelegen huis met het beeld in den gevel. We hebben er echter nimmer van gehoord dat iemand het bestaan er van ooit heeft  kunnen aantonen. Overigens kan men veel wetenswaardigs aangaande de historie van de Kerk vinden in Siemelink’s Geschiedenis van Workum. (uitgave T. Gaastra Bzn.) 

Onder het Raadhuis troffen we de Stadsherberg aan, die later heeft moeten plaats maken voor de uitbreiding van de Secretarie. Deze herberg, voorheen genaamd  ,,’s Lands Welvaren”, is ongeveer een paar eeuwen met het Stadhuis ver­bonden geweest en heeft ook door de officiële feestelijkheden die daar gehouden werden, een belangrijke plaats in de historie der stad ingenomen. Het Waaggebouw, in 1650 gesticht onder het bestuur van Burgemeester van Inthiema, dat na de restauratie een sieraad van de stad is geworden, zag er destijds vervallen uit, maar  wat bij ‘n goed onderhoud mooi had kunnen zijn, werd dan naarstig  door Gooitzen-baas met een verflaag bedekt, waarna het weer in al zijn glorie schitterde; net. echt!Evenals nu nog werd de ‘Weekmarkt op Vrijdag gehouden. Deze mocht zich in een druk bezoek verheugen, vooral van de boeren uit de omtrek, getuige de vele paarden en rijtuigen welke bij de nabijgelegen logementen werden gestald. Boter en kaas werden in grote hoeveelheden aangevoerd, welke pro­ducten na verhandeld te zijn, op een lorrie werden geladen, om vervolgens overgebracht te worden naar het Harlinger veer­schip van Dorus de Boer, dat aan het Schil gelegen was. Van genoemde stad uit geschiedde het vervoer dan verder per boot naar Engeland.Onder de boterhandelaren, die men jaren aaneen in de Waag kon aantreffen, was ook Age Buma van Hindeloopen, een oude Stanfries, in zijn tijd een strijder voor de drooglegging van de Zuiderzee. Hij is een tijdlang lid der Tweede Kamer geweest voor het hoofdkiesdistrict Sneek, afgevaardigd door de liberale partij, Nu gebeurde het eens bij zijn kandidaatstelling tegenover Oppedijk, den kandidaat van de rechtse partijen, dat, toen hij zich naar een kiezersvergadering begaf, hij met rijtuig in den onderwal van een sloot terecht kwam; terwijl gedienstige handen hem hielpen om op het rechte pad terug te komen, gebruikte hij de typische woorden: “ik soe wolle dat ik op ‘e dyk wier” (ik zou willen dat ik  Oppe dijk was).Een levendig tafereel leverden ook de Waag en omgeving op in den zomer tegen hooitijd, wanneer de Duitse gras­maaiers (Poepen), hoofdzakelijk afkomstig uit Westfalen, zich dan installeerden om een afspraak met hun boer te maken of elders hun diensten aan te bieden.  Des Zondags kwamen ze dan weer in de stad, waarvan velen zich legerden in de nabijheid van de kerkgebouwen in afwachting van den dienst, – , voor het Protestantse deel kwam veelal een “Pastor” uit hun Hei­mat — terwijl anderen de stoepen vóór de barbierswinkels had­den in beslag genomen, geduldig wachtende op het ogenblik dat hun stoppelbaard van zes dagen kon worden verwijderd. Als men bedenkt, dat het voor den barbier hier ‘n massabewerking’ gold á 3 cent per man hoogstens, en hij huiverig was om hiervoor zijn beste mes te gebruiken, dan moest men bewonde­ring hebben voor de “Gemütlichkeit” waarmee zij de operatie ondergingen op de vrijwillig door hen gekozen, pijnbank. In de namiddag keerden ze dan weer naar hun diverse boerenplaatsen terug, ruim voorzien van proviand bestaande in roggebroden, worst en voornamelijk spek. Tegenwoordig zal men dit type in de zomertijd wel niet meer op het Friese land ontmoeten, waar de invoering van maaimachines en de gewijzigde economische verhoudingen hun diensten overbodig hebben gemaakt.

In de  eersten tijd was op de bovenverdieping van de Waag de zoogenaamde Franse of Latijnse  School gevestigd (of dit de officiële naam was weten we niet), later is ze ‘n tijdlang in gebruik geweest bij de Politie, en het was van hieruit, dat de Nachtwacht, bij het naderen van de  winter, op pad ging om voor de rust en de veiligheid van de stad te zorgen; zijn uitmonstering bestond o. a. uit een vervaarlijke  sabel, waarvan sommigen durfden te beweren (je hebt nu eenmaal van die lui welke niets ernstig kunnen nemen) dat hij in de schede vastgeroest zat! Wanneer de ratel, die de uitrusting completeerde, zijn stereotiep geluid had laten weerklinken, volgde daarop de zangerige uitroep: ,,Tien heit de klok! De klok heit tien !” :Mocht een grappenmaker dan al eens na het eerste gedeelte van de  roep een gesprek over het weer of ‘n ander gewichtig’ onderwerp beginnen, dan werd dit geredelijk beantwoord, waarna dan de tweede helft verder werd afgewerkt.

Het Marktplein was vanouds het terrein voor de jaarlijkse Kermis in het begin van september. Deze duurde van maandag tot en met zondag, op welke dag de vermakelijkheden pas na 4 uur mochten beginnen, in latere tijd werd ze ingekort, totdat tenslotte de afschaffing volgde. De opening werd in de ochtend door klokgelui aangekondigd, waarna de op de Markt gespannen lijnen geleidelijk werden bezet met paarden welke voor de op die dag te houden jaarlijkse  Paardenmarkt in groten getale werden aangevoerd.  

Bij de opbouw van tenten en kramen was het voornamelijk de draaimolen van Jozef Akkerman, die op de hulp van een “vrijwillige  arbeidsbrigade” van jongens kon rekenen en volgens afspraak mochten ze na de opening gratis meedraaien, wat bestond uit het in beweging brengen en houden van de draaimolen men ziet: de  arbeids”overeenkomst” werd letterlijk nagekomen! Toen de eisen van den nieuwere tijd het aan­schaffen van een hit voor beweegkracht noodzakelijk  maakte, werd dan ook de rechtspositie van de onbezoldigde werkers stilzwijgend verstevigd (tot een bepaald maximum natuurlijk). Van de tenten en kramen zullen velen zich nog wel de namen kunnen herinneren, zoals o. a. de schouwburg van de familie Bakker, de acrobatentent van Gulp en die van Hart, benevens de typische oliekoekenkraam van Osinga, de grote galanteriekraam van Rooswinkel, de koekkraam van Snijders en vooral die van G. J. Lauwers, gezichtkundige en brillen­slijper”. Deze laatste vooral was het naar wie  vele Workumers op leeftijd met verlangen uitzagen om zich een nieuwe bril aan te schaffen, want al begonnen hun ten slotte de letters voor de ogen te dwarrelen, ze volhardden, overtuigd als ze waren dat met de Kermis Lauwers hen weer voor een onbepaalde tijd zou helpen.

De harddraverij van paarden onder de  man werd ge­woonlijk gehouden op de Laan in het Workumer-Nieuwland of op het noordelijk gedeelte van de Gedempte Wijmerts. Hier kon men ook veelal genieten van een hardrijderij op velocipèdes, maar aangezien de techniek op dit gebied toen nog niet ver was gevorderd, waren ze van hout gemaakt en van ijzeren banden voorzien; Wanneer de deelnemers dan voorbij stoven vergingen horen en zien je, terwijl de vonken uit de straat­stenen spatten.De drukste dag was wel de woensdag, waarop de jaarlijkse zeilwedstrijd werd gehouden, eerst op de Workumer  Meer en, na de demping, op de Gaast- en Zandmeer. Al vroeg in de voormiddag was het een gezellige drukte in de stad, terwijl op het Noord bij  ,,de Zwaan” de mededingende vaartuigen gereed lagen om gemeten te worden. In de  loop van de  dag begaven velen zich met gewone schepen of stoom­boten naar de wedstrijd, en na afloop daarvan werd dan een optocht geformeerd met aan het hoofd het Bestuur van de Zeilvereniging en de prijswinnaars het geheel opgevrolijkt door de tonen der muziek, en afgewisseld door schoten die gelost werden uit de geweren welke bij de wedstrijd gediend hadden om het sein voor de afvaart der mededingende vaar­tuigen te geven. Het was een dag, die zich in de vrijwel algemene belangstelling mocht verheugen.

De Wijmerts is in 1875 gedempt, (die  datum noemt Sie­melink’s Geschiedenis) wij meenden dat die vroeger moest gesteld worden, althans voor het noordelijk gedeelte. Welke motieven tot demping hebben geleid is ons niet bekend, het zullen wel sanitaire overwegingen en de eisen van het verkeer beide zijn geweest. Met het oog op het eerste zei onze dokter (die  we nog eens zullen ontmoeten) wijzende op de gassen die uit den modderige  bodem opstegen: ,,dat zijn nu onze melkkoetjes.” Als men verder de  afstand in aanmerking neemt vanaf den middenweg tot de stoepen, dan bleef er ook in die tijd al heel weinig ruimte over voor rijtuigen en voetgangers.Bij het droogleggen van grachten ziet men in vele steden, dat het stadsbeeld er vaak niet door verfraaid wordt, een doel­matige beplanting met twee rijen bomen zou ook hier het aspect zeer zeker verhogen.

Vervolgen wij onze wandeling thans langs de Wijmerts. Ook in bovengenoemde tijd was het Wagenhuis (Anno 1663), eigendom van de familie Potma, een mooi soort van archi­tectuur, maar ook toen, en reeds lang voordien, was de gevel verknoeid door het inbrengen van de grote staldeuren, waarbij de twee daarop rustende pilasters eenvoudig “werden afgesneden. Hiertussen zal in den tijd toen het gebouw een andere be­stemming had, wel een gewone deur gestaan hebben. Gelukkig is het gebouw thans onder de hoede van de vereniging ,,Hendrick de Keyser.” 

De ,,Bijzondere School met den Bijbel” bestond toen ook alreeds enige huizen vanaf het Marktplein, waar ze in gewij­zigde  vorm, naar we menen, thans nog is. Het Weeshuis, welk klokje zo gezellig kon luiden, werd destijds door een groot aantal verpleegden bewoond, wat toen in vele steden het geval was, in tegenstelling met tegenwoordig nu de meeste van die inrichtingen schaars  bevolkt zijn. Dit zal voornamelijk het gevolg zijn geweest van de in vroegere tijden herhaaldelijk heersende epidemieën, zoals cholera, tyfus en pokken. Aandoenlijk was het door ouderen te horen vertellen van het grote aantal slachtoffers dat vooral eerst­ 
genoemde ziekte (wij menen nog in 1866) ook te Workum heeft geëist. En passant zouden we bij onze wandeling langs de Wij­merts nog enige pompen ontmoeten, waarvan het water een afschuwelijke stank verspreidde. Misschien dat het in de loop der jaren aan welriekendheid heeft ingeboet, anders zullen ze zeer zeker al lang buiten werking gesteld zijn.  ‘tegenover het Weeshuis, voorbij het oude Postkantoor, stond het Kerkgebouw van de Chr. Gereformeerden (Afgescheidenen). De predikant was toen Ds. Bosch, een grote statige verschijning, die nog als hoofddeksel een steek droeg Aangezien hij toen al een man van middelbare leeftijd was, zal hij waarschijnlijk wel een van de eerste leraren zijn geweest na de afscheiding. In onze tijd mocht het goud- en zilversmidbedrijf zich nog in een zekere bloei verheugen, hoofdzakelijk door de bewerking van oorijzers. Er waren toen nog vier of vijf van dergelijke bedrijven, een er van was gevestigd in het oude huis met den trapgevel, gelegen tegenover de tegenwoordige Schoolstraat. Het behoorde aan de familie Kuipers, en velen van die naam hebben genoemd vak sinds een reeks van jaren te Workum beoefend. De tijden veranderen en tevens de mode. Daarmee is ook dit weelde-handwerk geleidelijk verlopen …. It earizer en de floddermûtse út Beppe’s tiid hawwe lingen oan it plak romje moatten for it “permanent,”Het Kerkgebouw (Vermaning) der Doopsgezinden is uit­wendig weinig veranderd. In een tekening van het jaar 1694 (zie Siemelink’s Geschiedenis) zal men het gebouw van tegen­woordig nog herkennen.

Pottenbakkerijen zijn van de vroegste tijden af verbonden geweest aan het bestaan van de stad, zestig jaar geleden waren er nog vier, waarvan twee aan de opslagwijk bij het huis, dat door zijn gevelsteen de herinnering daaraan nog bewaart, een tegenover de Pelikaansweg (boven de ingang waarvan een afbeelding van een pelikaan stond) en een vierde op het Zuideinde ; de naam van ,,de Boer” behoorde ook toen al sinds lang bij dat bedrijf. In het laatst van de 18e eeuw moet er nog een tiental van dergelijke fabrieken te Workum zijn geweest. De grutterij van Dedde Gaastra is ook sinds lang ver­dwenen, naast de slagerij van Sijbren en Dirk Veldman (bij de schooljongens welbekend), welke huizen gedeeltelijk voor de nieuw aangelegde weg naar Ferwoude moesten plaats maken. Sober zag het gebouw van de zogenaamde Burgerschool er uit (thans nog in gebruik bij de St. Jozefsvereniging), elke luxe was daaraan vreemd. De school was verdeeld in twee lokalen, gescheiden door een glazen schot, terwijl het beneden­gedeelte van de muren keurig van zwarte teer was voorzien, niettemin kon het er toch na de Pinkster vakantie, wanneer alles weer opnieuw was bijgewerkt, zo heerlijk ruiken naar frisse teer en witkalk. Eendrachtig zaten we daar bijeen in de dichtbevolkte klassen, en later hebben we wel eens gedacht hoe het toch mogelijk was dat in die ineenlopende klassen goed onderwijs kon worden gegeven. Zeer zeker zal dat wel voornamelijk gelegen hebben aan de hoofdonderwijzer, die de kunst verstond de lust tot leren aan te kweken. Vele oud-leerlingen zullen meester Stüvel misschien nog dankbaar zijn voor de kennis die hij hun heeft bijgebracht.Er zijn van die dingen welke zich in iemands geheugen hechten, die weer naar voren treden wanneer men zich personen en voorvallen uit vroegere dagen voor den geest roept, en dan als ‘t ware opnieuw beginnen te leven. Zo bezat Workum in die tijd nog al vele woningen met een onder- en bovendeur, ook in de nabijheid van de school was een dergelijke; doordat ze aanmerkelijk boven het niveau van de straat gelegen was keek ze met haar aardige, omlijste dubbele deur zo’n beetje neer op het verkeer beneden zich. Nu kon de bewoner van dat huis, na gedane arbeid, zo tevreden over de onderdeur ge­leund liggen, terwijl hij uit een lange gebogen Gouwenaar genoeglijk de rookwolken in kringetjes voor zich uitblies. Het geheel kon als model gediend hebben voor de schilderij van de  17en eeuwse schilder Gerard Dou, die we later in het Rijksmuseum te Amsterdam hebben gezien. Wij komen ten slotte bij het punt waar de Wijmerts eindigt en wel bij de van ouds genaamde Priestershoek”. Daar hebben we de voormalige Roomsch-Katholieke Kerk nog gekend, ze stond meer noordwaarts ter hoogte waar zich nu het Gesticht bevindt. Het was een gebouw van zeer bescheiden omvang, dat omstreeks 1877 werd afgebroken, waarna we het grote Kerk­gebouw met zijn hoge toren hebben zien bouwen dat er voor in de plaats is gekomen. 

Aan de sloot daar tegenover was de tabakskerverij ,,de Oude Roker” van Willem Troste, die later ook afgebro­ken is. De Noorderhaven die nog niet zo lang geleden gedempt is, diende alleen als losplaats voor enkele schepen, éénmaal slechts hebben wedaar een schip in het gezicht van de haven zien zinken en dat was de snikke van Haije. Thans is de toestand daar aanmerkelijk verbeterd door het aanleggen van het plantsoen en trottoir. Wanneer we thans de Noorderbrug overgaan, die de verbinding vormde met het verlengde van de Buren, lopende tot aan de al eerder genoemde houtzaagmolen, was dan in het tegenover de brug gelegen pakhuis een groothandel in boter en kaas gevestigd van Tjebbes, tevens was er een handel in wol aan verbonden, welk product aldaar in grote balen werd aangevoerd. Een groot gedeelte van genoemd terrein was ingenomen door het bedrijf van baas Ale Bokma, daar waren o.a. een smederij, timmer winkel, mastmakerij en pompmakerij, naast een molen- en wagenmakerij, alle getuigende van de nijverheid toentertijd. In laatstgenoemde werkplaats werden ook de karn­molens vervaardigd welke in die dagen zulk een goede naam hadden in landbouwkringen, en daarbij denken wij terug aan hem die op zijn bescheiden plaats talrijke van deze kunstige werkstukken heeft vervaardigd. Wie hoort nog niet in zijn herinnering op een vroege  zomerochtend – als overigens alles nog rustig was – dat oude welbekende geluid van de ,,Tsjernmounle” van dichtbij en van verre weerklinken: “de melodie der weiden”!Om de hoek van “de Zwaan”, bij de “Hynstebrêge”, stond het.oude Veerhuis met daarbij behorende stalling. In de  muur bevond zich een aardige gevelsteen vermeldende: ,,Hier is die Worckumer Peerdestal”. Het is te hopen, dat deze steen met de weinige andere, die nog zijn overgebleven uit vroegere tijd, bewaard moge blijven voor het nageslach
Een karakteristiek overblijfsel uit vroegere dagen, dat leven en kleur verleende aan het stadsbeeld, was de Postwagen, die brieven en andere poststukken uit Bolsward overbracht. Iedere middag op de vastgestelde kon men dit twee­wielige voertuig, bemand met een koetsier en postiljon, in snelle draf van de Holle-meersbrug Workum zien naderen, en wanneer het dan in het gezicht van het Veerhuis kwam, deed de postiljon tot voorbij “Nellemoershoek” bij “De Zwaan” vrolijke tonen uit zijn hoorn over de omgeving weerklinken. Snel ging het dan verder, en wanneer het vervolgens bij den “Priestershoek” de Wijmerts opgaande, weldra zijn plaats van bestemming, het Postkantoor naderde, kondigde de postiljon nogmaals. Door hoorngeschal zijn aankomst aan. Ook dit stukje, zo nauw verbonden aan het leven van alledag, verdween voor­goed toen Workum aangesloten werd bij de spoorlijn naar Sneek. Een hele drukte was het Zondags bij de stal aan den Trekweg, die behoorde bij het logement “De Zwaan.” Een groot aantal boeren uit de omtrek, die naar de stad gingen voor kerkbezoek, brachten daar hun paard en rijtuig onder, en ook vele zeilboten kwamen van de Workumer Meer, die kort daarna gedempt werd, hun ligplaats kiezen aan de  Trekweg. Aangezien er toen nog geen fietsen in gebruik waren, kwamen de boeren­zoons veelal te paard. Knappe staaltjes van rijkunst zag men dan, vooral van de Vallinga’s en Tjebbe Westendorp, wanneer ze op hun jonge paarden uit Nijhuizum en it Heidenskip de stad kwamen binnenstuiven.
Herhaaldelijk wordt nog, zij het vaak spottend, de Trek­schuit aangehaald als de verpersoonlijking van de gemoedelijk­heid en kalmte uit vroegere dagen, in tegenstelling met de snelheidsopvoering en het lawaai van deze  tijd. Terwijl ze met de vooruitgang van de techniek in vele streken van ons land haar bestaansrecht had verloren, bleef ze zich in onze stad nog lang handhaven. De paarden er van werden gestald in de straks genoemde  “Peerdestal”, van welke plaats ook de trek­schuiten zelf afvoeren. Typisch was het dat vervoermiddel zich te zien voortbewegen langs de Trekweg, nadat het paard aan de lijn gespannen was en de jager vanaf zijn hoge zitplaats met een luid hoorngeschal het sein tot vertrek gegeven had. Zo ging het in regelmaat door, jaar na jaar, zonder dat men ooit van schokkende gebeurtenissen hoorde zoals aanvaringen of schipbreuk. Alleen tegenover het Vliet moest dan een moeilijke bocht gemaakt worden, maar daar stond onze oude Rolpaal, waarlangs de lijn schuurde om de schuit in de goede richting te brengen: de vele diepe groeven in de rol getuigden van haar hoge ouderdom. Eenmaal per jaar werden met de trekschuit, door een van de twee dienders, de lotelingen die een dienstplichtig nummer hadden getrokken, ter inlijving naar Leeuwarden vervoerd, en daartoe werden ze ondergebracht in de laadruimte die anders bestemd was voor pakgoederen en vee. Dit zou in ‘n ander geval misschien niet zo erg geweest zijn en sommigen namen het mogelijk ook van den vrolijke  kant op., maar toch was het de afspiegeling van een stelsel dat in zijn wezen onrecht­vaardig was, daar beter gesitueerden, door het stellen van een remplaçant, hun plichten jegens het vaderland konden afkopen. Nu kwam jaren achtereen te Workum, als vertegenwoordiger der militie, een gepensioneerde Overste, een man die door zijn toon en houding ten opzichte van de lotelingen allerminst de liefde bij hen opwekte voor hun eventuele toekomstige loopbaan. Het spotduiveltje kwam echter wel eens om de hoek kijken om hun genoegdoening te verschaffen, waarvan hier een paar ge­vallen … , Een voor een worden door de Overste de namen der jongemannen afgeroepen. Daar verschijnt plotseling een glimlach op zijn streng gelaat, hij knikt welwillend naar de lijst die hij vóór zich heeft: ha! daar ziet hij een naam die nu eens anders klinkt dan die van de boerenkinkels, welke bijna alle uitgaan op ,, stra, ma, ga enz. !”  CLIFFORD  ziet hij daar voor zijn ogen staan, een oud adellijk geslacht van Engelse bloede, waarvan een tak zich misschien in de  zoveelste  Engelse Oorlog aan deze oever van de Zuiderzee heeft gevestigd. Natuur­lijk, hier iemand behorende tot de élite van de stad ! Hij strijkt zijn martiale knevel op, zet zijn borst vooruit en roept – voor de eerste maal een aangename klank in zijn stem leggende ­de naam op van Victor George Anne Cliffo-r-r-r-d, waarbij op het laatste deel nog in het bijzonder de klemtoon gelegd wordt. … Daar verschijnt voor het front, in deemoedige houding, een onooglijk klein ventje, ‘n onvolwaardige werkkracht, deels op de liefdadigheid aangewezen. Eensklaps verstart de zonnige glim­lach op het gezicht van de Overste, hij monstert de misdadiger van het hoofd tot de voeten en snauwt hem toe: ,, ben jij die?” Tableau! …..Weer was het loting, vele malen was het glas al omge­schud waarin zich de nummers bevonden, het hele alfabet was afgewerkt op één naam na; de loteling voor wie het over­schot bestemd was, een onverschillige snuiter, die schijnbaar niet erg op de hoogte was van de militaire kentekenen, (maar die zou hij wel gauw leren) komt naar voren, wendt zich naar den Luitenant-kolonel en vraagt: ,, Sergeant, zou je nog wel even willen doorschudden ‘?” Of de muren van de lotingszaal toen niet gebarsten zijn?   
Met het instellen van een stoombootdienst naar Bolsward door Faber, was ook het laatste uur voor de trekschuit geslagen. Al vóór die tijd was door Rentje Sienes Visser de eerste stoomboot in de vaart gebracht naar Sneek ter vervanging van het aan hem behorende veerschip.   Wij hebben zo langzamerhand aan den Noordkant van de stad het eind van onze wandeling bereikt, om  die later te vervolgen naar de Zuidzijde, maar alvorens ten slotte bij een zeer belangrijk punt te blijven stilstaan, willen we nog even wijzen op de boerderij vóór de brug, en die daar, althans in gewijzigde vorm nog is, n.l. die van mej. Eelkje Haagsma. Een statig inrijhek verleende toegang langs een mooi aangelegen voortuin, waarin zich verschillende versieringen en allerhande gevogelte bevonden, terwijl aan de plaats een moderne voor­huizinge was gebouwd met een hoog bordes als entree, kortom een voornaam buitenhuis, zoals men er weinige in de omgeving aantrof.Aan de overzijde op den hoek van het water bevond zich nog een langwerpige schuur, die behoorde bij den verder op aan de Trekvaart gelegen oliemolen van Potma, welke beide in den latere tijd zijnafgebroken …. Wie kan nog in zijn herinnering terugroepen zo’n stemmingsvolle zomeravond bij de nadering van zonsondergang – as natúr leyt yn ‘n slom ­onder de invloed waarvan zelfs de jonge kalveren in het weiland schenen te komen, die dan in dartele  overmoed krijgertje begonnen te spelen daar rondom die schuur, terwijl hun dolle sprongen weerkaatsten in het spiegelgladde watervlak? …Richten we het oog naar de thans verlaten liggende Hollemeer: Daar was sedert een reeks van jaren het middelpunt van de palinghandel van Rintje Jans Visser, een tijdlang burgemeester der stad. Hier voerden talrijke kleinere vissers­vaartuigen de paling aan, die dan werd afgewogen en overge­laden in de grote visaken, welke met hun tuigage zo mooi de omgeving stoffeerden. Deze schepen vervoerden verder de kostbare lading naar Engeland, waar ze op grond van een oud privilege een vaste ligplaats hadden op de rivier de Theems.      

Soms gebeurde ‘t wel in een strenge winter, wanneer de Dolte sterk dichtgevroren lag, dat een aak noodgedwongen buitengaats gebracht moest worden. Een leger van mannen zaagden dan het ijs stuk om een vaargeul te verkrijgen, wat de liefhebbers van schaatsenrijden wel eens aan ‘t hart ging, maar de schotsen werden netjes onder het ijs geschoven, zodat ze er, na bevriezing, een baan voor terugkregen die mooier was dan de oude die meestal door grondijs gevormd was, Deze levendige handel en scheepvaartverkeer waren voor vele bedrijven en neringen een bron van inkomsten, ongeacht nog het feit, dat vele mannen met hunne gezinnen daarin een bestaan vonden. Velen zullen zich nog voor den geest kunnen roepen dat oude hoge nest, daar boven op een schuur, waarop zich ieder voorjaar opnieuw een ooievaarspaar neerzette om zijn eieren uit te broeden en, op den rand van het nest staande, zijn jongen te voederen, totdat ze groot genoeg waren om de vlucht naar buiten te wagen. 
Zeer lang, sinds een onheuglijk aantal jaren, is de Toren één geweest met zijn nis in de westelijke muur. Hele generaties van jongens hebben die besprongen, hun makkers uitnodigende dat voorbeeld te volgen  met de  uitroep: “dêr kinne mear op!” Vanwege de haast bij het spel is deze uitroep – want de clou was immers dat zo dadelijk de hele kluwen op en over elkaar rolde – samengesmolten tot “kemearop”, en hij zal wel blijven klinken zolang de toren met zijn “kemearop” in leven blijft ! De nis draagt de naam: klameare. Nieuwe bedrijven zijn ontstaan en misschien al andere arbeids­mogelijkheden geschapen, maar wanneer men dan bedenkt hoeveel er verdwenen is, dat zo ten nauwste aan Workum verbonden was en dat bijdroeg tot zijn welvaart, dan overvalt je – en wie heeft in zijn hart nog niet een klein hoekje over voor zijn woon- of geboorteplaats – soms één ogenblikje een gevoel van weemoed ….. . . . Wij binne nou al ‘n hiele tiid op it paed west, en omdat se thús de kofje al brún hawwe sille, meije we wol ris efkes skoftsje, dernei kin den it kuierke foartset wurde lâns it Südein
Van de luidklokken in de Toren, die ontelbare malen in blijde en droeve uren hun klanken over de stad en omgeving uitstortten, heeft de door-de-weekse klok meer dan eens in het middelpunt van de besprekingen gestaan. Zo bereikte ook ongeveer 39 jaar geleden de Gemeenteraad een voorstel om het klokluiden af te schaffen. Van verschillende kanten kwam daartegen verzet en toen de kwestie in de Raad behandeld zou worden, zei één der voorstanders van afschaffing, dat hij na het hoor en wederhoor “van een Saulus een Paulus was geworden.” Het voorstel werd verworpen.Een grote attractie voor de jeugd was het overbrengen van een arrestant, veelal wegens dronkenschap,naar het cachot in de toren. Wanneer de buitendeur geopend werd en de jongens waagden zich naar binnen in de spookachtige toren­ruimte, waar in het half- of heel duister bij een primitieve verlichting de schaduwen van de handelende personen zich in grillige vormen op den muur aftekenden, dan zagen ze met ontzag op naar deze agent die het dorst bestaan om zoiets, en dan vaak alleen, op te knappen. Nadat dan de delinquent in zijn logies voor die nacht was ondergebracht – het was sober gemeubileerd met een brits, van fris stro voorzien, en nog een ander meubelstuk – werd de zware grendel voor de stevige deur geschoven, en de nieuwsgierigen trokken zich instinctmatig terug naar de neutrale zone aan gene zijde van de buitendeur, immers de diender mocht eens ‘n onwillekeurige maar misschien verdachte armbeweging maken in de richting van een vooraan staande toeschouwer, je kon nooit weten … ! Griezelige geluiden waarden daar rond in die ruimte: het luide getik van de klok, het ratelen van het uurwerk, en als dan even vóór heel- of halfslag de ketting met hevig lawaai begon af te lopen, weldra gevolgd door de zware slagen van de klok, dan werden deze geluiden meervoudig weerkaatst tussen de gewelven van de ouden toren. De arrestant die, uit zijn roes ontwaakt, in een plotselinge schrik dat hels kabaal zich hoorde ontketenen vlak boven zijn hoofd, moet wel een dure eed gezworen hebben om nooit weer door drankmisbruik in dit oord der verschrikking terug te keren.

Een ander arrestantenlokaal, maar dat niet veel gebruikt werd, was het zogenaamde “Hounegat” op het Stadhuis; een enkele maal werden daar jongens gedurende enige uren opge­sloten die zich aan baldadigheid hadden schuldig gemaakt, iets wat in vorige eeuwen ook al scheen voor te komen, althans wij lezen in Siemelink’s Geschiedenis van Workum: “Toen Wijbe Joukes den 5en Oct. 1794, ‘t was Zondag, onder kerktijd zijn vlieger opliet en de gerechts-assistent hem dit verbood, schold de kleine vrijdenker de man der wet en de gehele regering uit; wat gaf het, dat de jongen op water en brood in het “Hondegat” werd gestopt …..”Wanneer het “Hounegat” althans niet al verdwenen is, zou het dan geen aanbeveling verdienen het als een merkwaar­digheid uit de ouden tijd te bewaren ?Op de hoek aan de zuidkant van het Kerkhof woonde Jantje, bekend door de degelijke waren, welke in haar winkel te koop waren. Zo verkocht ze naast de beroemde “lange Deventer koek” ook nog de “echte nagemaakte Workumer lange Deventer koek”, een vreemde benaming zo op ‘t eerste gezicht, maar dat zat zo: een bakker te dezer stede trachtte het eerst­genoemde heerlijke product na te maken en voegde er ter onderscheiding de plaats van fabricatie vóór. Zo ontstond de “Workumer enz.”, maar toen kwam er een concurrent. Die maakte op zijn beurt het laatstgenoemde baksel na en liet daaraan voorafgaan het woord “nagemaakte”, Zo verkregen we de “nagemaakte enz.”, tot ten slotte eerstgenoemde het noodzakelijk vond om bekend te maken, dat hij alleen de fabrikant was van de “echte nagemaakte Workumer lange Dêventer koek”   Na deze uitlegging zal het geheel wel zo helder zijn als glas zijn.                  

Het zal misschien velen niet bekend zijn, dat zich op het dak aan de achterzijde van het huis, thans Café Veldman, in genoemde tijd een soort rechthoekig torentje bevond, en dat ook thans nog daar, tenminste een paar jaar geleden, aan­wezig is. We hebben ons er toen nog in gewaagd en door de zich daarin bevindende glasruiten verlustigd in het mooie vergezicht over de weilanden en het strand. Daar het aan ‘t oog der voorbijgangers onttrokken is, zullen de meesten wel niet weten, dat er indertijd om genoemd uitbouwsel een waas van het avontuurlijke, van romantiek werd geweven. Volgens de overlevering moet in dat huis in vroegere tijd iemand gewoond hebben, die zeeschepen in de vaart had, waarmee smokkelwaren en verboden koopgoederen vervoerd werden, en die dan over het strand aan land gebracht werden. Vanuit dat torenkamertje zon hij dan door het plaatsen van lichten voor de vensters seinen gegeven hebben met het oog op de veiligheid van de expeditie. Men zal zich Sijbren nog wel herinneren, een oude varensgezel, dien men altijd kon vinden bij het hekje van de Tillefenne. Die wist nog te vertellen van mannen die in donkere nachten zich in de omtrek van het “Dykshuske” bevonden, (een plaats van samenkomst dus)er zich op geheimzinnige wijze langs het binnenpad bewogen om dan te trachten verder langs de “Wetterliesen” de plaats van bestemming te bereiken ….Nu beweerden anderen, dat in genoemd huis voorheen een geleerde man gewoond had, die zich met astronomische studiën bezig hield, en deze zou dat uitbouwsel er hebben laten maken om vandaar uit met zijn kijkers den loop der hemel­lichamen te volgen. Was het eerstgenoemde waarheid of verdichtsel ? Natuurlijk stond het eerste bij ons vast, waar Sijbren door zijn verhalen de personen in die avonturen als het ware voor ons deed leven!Schuin tegenover de toren was nog een school voor gewoon lager onderwijs van meester Bartstra, doch deze is toentertijd wegens het kleine aantal leerlingen verenigd met die op het Noord, tot ten slotte deze is ondergebracht in een nieuw gebouw ter plaatse van de eerstgenoemde.


        
        
        
        
        
        
Workum.nl wordt mogelijk gemaakt door: