Warkumer Keamer

Warkumer Keamer

Geheel toevallig, want op zoek naar andere informatie, werd in de Friso van zaterdag 7 december 1940, een artikel aangetroffen met informatie over de Warkumer Keamer. Het aardige is dat de schrijver Freark fen ’t Noard, wie dat ook maar is, naar aanleiding van een bezoekje destijds aan het Fries Museum in Leeuwarden, waar hij de Keamer in ogenschouw nam de beeldhouwer Tjipke Visser, die in deze Keamer is geboren, opzocht in diens woonplaats Bergen.

Volgens de verslaggever moest het huis waaruit deze kamer afkomstig is, uit de verkregen inlichtingen van Tjipke gesitueerd worden op het Zuid, en ten tijde van het vraaggesprek genummerd als B 122. Laatstelijk was het pand eigendom van Itsk Visser, familie van Tjipke, die het in ca.1919 verkocht. Maar de achterkamer, waar deze nu toch wel zeldzame betimmering en betegeling in was aangebracht, werd buiten de koop gehouden en overgedaan aan het Fries Museum. In de herfst van genoemd jaar werd deze inventaris uitgebroken en naar Leeuwarden gebracht. Niet iedereen was tevreden over deze transactie want in het 91e jaarverslag van het Friesch Genootschap, plaatst de bekende kunstverzamelaar Nanne Ottema, notaris van professie, kanttekeningen bij een anonieme bron, die vond dat dit voorbeeld van Friese Kunstnijverheid in Workum op zijn oorspronkelijke plaats had moeten blijven.

Het was in ieder geval, stelde de notaris, voor Fryslân behouden gebleven en dat was al heel wat. Want waarschijnlijk zou het toch ook wel uit de woning zijn gebroken en dan bij antiquairs zijn verhandeld en zeker niet als een geheel zijn bewaard.

Pas in 1938, 24 mei, werd de kamer in het museum voor bezichtiging opengesteld. In de woorden van Tjipke Visser nu een beschrijving van de kamer, voorkomend in de Friso van 14 december 1940. “De kamerversiering is een nabootsing van Lodewijk XVI-stijl. Bloemen, vruchten, guirlandes, aan linten opgehangen (blauwe tegels) en vier panelen paarse tegels voorstellende lente, zomer, herfst en winter. Onder de vensterbaken taferelen van zeeschepen. Onder de schoorsteen een bijbelsche voorstelling: Zebodeus kom af, en daar beneden een zeilend kofschip. De bovenbouw van den schoorsteen en een wand der kamer was van hout en versierd met Lodewijk XVI schilderwerk. Op de schouw weer een bijbelsche voorstelling. De houten beschilderde wand, bevat een bedstede, geflankeerd door twee glazen deuren. Links een kast, rechts de vroegere ingangsdeur, verzierd met bloem- en vaasmotieven. Het houten plafond is eveneens beschilderd. Bij het aanbrengen in het Fries Museum is de ingang der kamer veranderd. Waar thans de ingang is, was in ’t ouderlijk huis een tegelwand versierd met landelijke tafreeltjes, koeien enz. Ook zijn de tegeltableaux onder de ramen iets gewijzigd. Dit was blijkbaar met het oog op de beschikbare ruimte noodzakelijk.”

Bij het slopen waren trouwens nogal wat tegels beschadigd of stuk geraakt en die werden bijgemaakt in Makkum, naar alle waarschijnlijkheid Tichelaar, waar zoals bekend de antieke tegels ook werden vervaardigd, door de meester tichelaar Adam Sijbel. Over deze vakman heeft de al genoemde Nanne Ottema in de Vrije Fries van 1920 een artikel geschreven: “In 1797 zien wij de naam Adam Sijbel voor het eerst vermeld en direct met een werkstuk, dat nog bewaard is gebleven. Respectievelijk op 25 Augustus, 3 en 13 September en 11 October van dat jaar werden nl. gebakken 275, 273, 273 en 273 steentjes van Sijbel. Zonder eenige twijfel zijn dit de tegelwanden geweest van de Workumer kamer, die voor kort door het Friesch museum zijn verworven.” Genoemde gegevens kwamen uit het Ovenboek van Tichelaar.

In de Friso van 21 december 1940 gaat de verslaggever dan verder:

“De kwaliteit van het glazuur en het blauw van de tegels is zoo mooi, dat vroeger algemeen werd geoordeeld dat dit Delftsche tegels zouden zijn.”

Ook vervaardigde Sijbel in 1787 een tableau met de droogmaking van de Hempenser Meer, dat zich toen (ca. 1940) nog in de schouw van de oudste boerderij aldaar bevond, aldus Freark fan ’t Noard.

Tot slot komt nog aan de orde dat de Vissers uit Heeg afkomstig waren en bemoeienis hadden met de palinghandel op Londen. Volgens de overlevering, aldus Tjipke Visser, hadden de Hegemers en Warkumers de beroemde vrije ligplaatsen bij de Tower Bridge van Londen te danken aan een telg uit zijn familie.

Bij een grote brand namelijk heeft deze telg verschillende Engelsen, wellicht Londenaren, gered. Als dank verleende een Engelse koning vrije ligplaats voor een aak, met de voorwaarde dat er altijd een schip moest liggen. Volgens zijn gegevens was de aak ‘De Stad Workum’ de laatste die er ligplaats heeft gehad.

Waarheid of legende, Freark fan ’t Noard wist het ook niet, maar hij beschikte toen wel over een krantenartikel, waarin gesteld werd dat het Towerverhaal op fantasie berustte.

Workum.nl wordt mogelijk gemaakt door: